Dromen over een eigen camping komen niet helemaal onverwachts uit de lucht vallen.
Steeds vaker stellen wij elkaar de vraag:
Willen wij nou echt nog 15 jaar elke morgen op de fiets stappen, naar school rijden en….alles ligt zó vast, alles is zó geregeld. De kinderen zijn klaar met studeren, hebben interessante banen, lieve partners en leuke huizen. Is dit geen goed moment om nog één keer samen iets avontuurlijks te doen? Met z’n allen van Delft naar de Achterhoek verhuizen vonden wij al stoer, zullen we nog één keertje zoiets doen?
En dan ontstaan er van die dromen.
Als gezin zijn wij ooit een keer ‘noodgedwongen’ in Frankrijk terecht gekomen. Toen de kinderen 1, 3,en 5 waren kochten wij een grote tent, leenden wij de auto van oom Paul, scharrelden wat kampeerspullen bij elkaar en gingen voor het eerst als gezin op vakantie, samen met vrienden en hun dochtertje.
We hadden een kleine camping aan een leuk meertje in België uitgezocht. Alles klopte, alles was fijn behalve het weer.
Dat het regende vonden we niet erg, genoeg spelletjes bij ons. Bovendien was het wel fijn om de regenpakken en rubberlaarzen te gebruiken, die al voor een enorme discussie hadden gezorgd, omdat de één dat niet bij basic kamperen vond passen en de ander de bui van drie druipende kinderen ín de tent al zag hangen.
Nee, het was de kou, de tentharingen én die brief !
Dankzij de maillots, wollen truien, het kacheltje van bloempotten en de warme chocolademelk bleven wij wel op temperatuur.
En de tentharingen, die onze beste vriend al uit de grond had getrokken, waren in feite een stille aankondiging : IK WIL HIER WEG.
Maar die brief van de huisarts, met een extra recept erin voor onze middelste, net genezen van een fikse longontsteking, gaf de doorslag.
Wij zouden de goden niet verzoeken.
Wij gingen de zon opzoeken!
Met een broodje, een kopje thee én de verordening om netjes te blijven zitten tot wij terug kwamen lieten wij de 4 kinderen in de kantine achter.
In een hoosbui pakten (lees: propten) wij de spullen in en op de auto, haalden de kinderen op en gingen op weg.
Naar het zuiden, alleen maar naar het zuiden, naar de zon.
Wij meden de grote weg. De tussendoorweggetjes brachten ons in schilderachtige dorpjes en door prachtige landschappen.
Bij tankstations kochten we Michelin wegenkaarten zodat wij de zuidelijke richting niet uit het oog konden verliezen.
En zo kwamen wij de volgende dag op een ‘camping a la ferme’, bij een stugge Franse boer terecht, twintig minuten van Annecy. Wij moesten bij aankomst meteen betalen en hij telde wel 3 keer alle briefjes en franken heel aandachtig na. Nog steeds hebben onze kinderen het over ‘die fijne plek bij de Vrek’.